PELABUHAN RATU AAN DE INDISCHE OCEAAN: DRAAG GEEN GROEN HEMD
Weer terugkomen
Er zijn plaatsen die je een keer bezoekt en waar je nooit meer terugkomt. Je hebt er rondgekeken, je vond het interessant maar je voelt geen behoefte om er terug te gaan.
Gelukkig zijn er genoeg plaatsen waar je graag naar terugkeert, zelfs vele malen, en daar hoort het vissersplaatsje Pelabuhan Ratu (Koninginnehaven) aan de zuidkust van West-Java aan de Indische Oceaan, de Samudera, bij.
Sinds zeventiger jaren
Ik ken Pelabuhan Ratu al sinds de zeventiger jaren toen ik in Bandung bij de Technische Hogeschool werkte. Mijn werkterrein het ontwikkelen en introduceren van aangepast technologie voor de desabevolking was toegespitst op District Sukabumi waarin Pelabuhan Ratu gelegen is. Voor ons werk kwamen we bijna wekelijks in Pelabuhan Ratu waar we verscheidene projecten opzetten. Zoals op het gebied van het installeren van kleine waterzuiveringsinstallaties, eenvoudige waterpompen eerst gemaakt van PVC pijpen en later van bamboe en zonnedrogers voor land- en tuinproducten. Zelf was ik met jonge Indonesische ingenieurs bezig met het introduceren van ferrocement voor het maken van wateropslagtanks, bolvormige daken voor moskeeën en vissersboten. De bestaande houten boten gemaakt van vers gestolen hout uit de bossen in het achterland van Pelabuhan Ratu gingen maar een paar jaar mee. Ferrocement gemaakt van een gepleisterde net van gevlochten kippengaas zou een duurzaam alternatief moeten zijn.
Gestadige groei
Ook na afloop van het project aan de Technische Hogeschool Bandung in 1985 kwamen mijn vrouw en ik in latere jaren bij bezoeken aan Indonesië nog regelmatig in Pelabuhan Ratu. Door de jaren heen zagen we het slaperige vissersplaatsje veranderen. De visserij bleef maar het aantal hotels, logementen, eethuisjes en restaurants gericht op lokale en buitenlandse bezoekers nam toe. Vanzelfsprekend bracht deze ontwikkeling de nodige werkgelegenheid en welvaart onder de plaatselijke bevolking. Maar ze had ook har keerzijde.
In de zeventiger jaren als je in Pelabuhan Ratu aankwam en je reed dan de Jalan Siliwangi hoofdstraat in zag je aan het einde de machtige Indische Oceaan. Een groot benzinestation heeft dit zicht nu volledig ontnomen. Ook de stranden staan nu voor een groot deel vol met eettenten en logementen.
Gelukkig blijft er in Pelabuhan Ratu en haar directe omgeving nog genoeg over om van te genieten en ook komen er nieuwe bezienswaardigheden bij of worden reeds bestaande opnieuw ontdekt. Zo kent het recent opgezette Ciletuh Pelabuhan Ratu Geopark meer dan zestig attracties.
Vertrek uit Jakarta
We vertrekken op Eerste Kerstdag uit Jakarta. Vlak voor ons vertrek tanken we Premium benzine. Tot nu toe wordt deze benzine gesubsidieerd door de overheid net als flessengas. Toch is bij veel benzinepompen al geen Premium meer te koop. De nationale oliemaatschappij, Pertamina, ontvangt de laatste tijd te weinig subsidiegeld van de overheid en heeft de verkoop van Premium beperkt. Het alternatief is het duurdere Pertalite.
Een belangrijke reden voor de afname van de subsidie van Premium is de een paar geleden geïntroduceerde nationale ziekteverzekering, BJPS, die ook van subsidiegelden afhankelijk is.
Tolweg
Bij de Jalan Simatupang in Jakarta gaan we de tolweg op. Sinds kort kan je daar niet meer met gepast geld betalen. Dat kan alleen nog maar met een E-toll card, die je bij banken en kleine supermarkten kan laten opladen.
De drukte op de tolweg valt mee. De meeste mensen die van plan zijn de stad uit te gaan zijn gisteren Eerste Kerstdag al vertrokken. We schieten flink op tot dat we bij de afslag bij Ciawi naar de Puncak zijn. De Puncak Pas is een populaire weekendbestemming voor de bewoners van Jakarta. Elk weekend gaan er echter meer mensen naar toe dan de weg naar de Pas kan verwerken. Het gevolg is urenlange opstoppingen die al op de tolweg beginnen. Mensen die door willen rijden naar de weg naar Sukabumi worden daar ook door getroffen.
Puncak Pas
Terwijl we vast staan in het verkeer vragen we ons wat mensen tegenwoordig nog bij de Puncak Pas zoeken. Sinds de Nederlands-Indische tijd is de Puncak Pas met haar prachtige theetuinen, natuurschoon en koele en schone lucht een populaire bestemming. Dat is al lang niet meer het geval. Langs de weg naar boven heeft een dikke lintbebouwing plaatsgevonden met restaurants, eethuisjes en auto- en motorfietswerkplaatsen met schreeuwerige reclameborden en spandoeken. Op wat eerst beschermd natuurgebied was staan nu illegaal gebouwde villa’s. Dan is er de laatste jaren bij de Pas een grote kolonie ontstaan van uit Saudi Arabië afkomstige Arabieren, die daar met lokale vrouwen een tijdelijk trouwcontract hebben gesloten. Veel van hen reizen nu als ‘selfmade’ Iman langs Indonesische moskeeën om daar het ware geloof te verspreiden.
Tegen elf uur kunnen we pas de weg op naar Sukabumi en passeren even later de Rancamaya Golfclub. De verkeersdrukte valt vervolgens mee en dat komt vooral omdat de vrachtwagenchauffeurs die mineraal water vanuit deze streek naar Jakarta rijden vandaag nog vrij hebben. Wat wel een ophoudt zijn de vele ‘angkots’, openbaar vervoer minibusjes. Deze voeren echter een strijd die al lang verloren is. Bijna ieder Indonesisch gezin heeft tegenwoordig wel een of twee motorfietsen.
Op weg naar de afslag naar Pelabuhan Ratu bij Cibadak passeren we de nieuwe tolweg naar Sukabumi. Naar verwachting zal deze volgend jaar in gebruik komen. De tolweg zal niet alleen het transport naar Bogor en Jakarta verbeteren maar ook een positief effect hebben op plaatsen zoals Pelabuhan Ratu.
Mineraal water
Het is vandaag helder weer en daarom is de Gunung Salak berg heel goed te zien. De regen die op de berg valt zorgt niet alleen voor irrigatiewater voor de lager gelegen rijstvelden maar vult ook het grondwater aan waar het voor Jakarta bestemde mineraalwater wordt afgenomen. Naar schatting gebruiken de 16 miljoen bewoners van deze stad zo’n 25 miljoen liter bronwater per dag voor drinkwater. In de streek van Bogor en Sukabumi zijn veel waterfabrieken. Omdat niemand meer het grondwater in Jakarta vertrouwt en ook niet het door het Waterleidingsbedrijf aangevoerde water wordt de vraag naar ‘natuurlijk’ water van buiten steeds groter. Water experts hebben voorspeld dat Bogor binnen korte tijd niet meer aan de vraag kan voldaan, omdat de diepe grondwater lagen raken uitgeput.
Tegen twaalf uur slaan we de afslag bij Cibadak in. We moeten nog 42 kilometer rijden voordat we in Pelabuhan Ratu zullen zijn. De weg is nog maar een paar jaar oud en was niet zo lang geleden een smalle weg die door rubberplantages leidde. Deze plantages zijn intussen vervangen door plantages met palmoliebomen en daarom is de oude plantageweg verbreed, geasfalteerd en verlengd tot aan Pelabuhan Ratu.
Palmolie
Hoewel palmolie al in de Nederlands-Indische tijd werd geproduceerd is er de laatste jaren een heftige discussie over het voor en tegen van palmolie. Zo stond er recent in het vliegblad van de KLM het advies om beter maar geen palmolie te gebruiken want dat zou slecht voor het milieu zijn. De regering in Jakarta reageerde woedend en sprak zelfs over sancties tegen de vliegmaatschappij. Voorstanders van palmolie stellen dat deze olie heel goedkoop te produceren is en talloze toepassingen heeft die niet uit ons dagelijkse leven zijn weg te denken. Als bakolie, als bestanddeel van zeep en tandpasta, in koekjes, en zo zijn er nog tientallen andere producten waar palmolie in verwerkt wordt. Dan natuurlijk ook als alternatief voor onze eindige fossiele brandstoffen.
Dus waarom zou je tegen palmolie zijn? Het probleem zit hem niet in de olie zelf maar op de grote schaal waarop Indonesië de laatste jaren miljoenen hectares aan oerwoud en veengebieden heeft opgeofferd om palmbomen te planten. Kalimantan, het vroegere Borneo, bestond in de vijftiger jaren nog voor tachtig procent uit oerbos. Dat is nu naar schatting nog maar tien procent en het wordt elk jaar minder. Van de ooit unieke flora en fauna van Kalimantan is nog maar weinig over. De meeste orangutans leven nu in de paar opvangcentra die er zijn.
Cikidang
Halverwege Cibadak en Pelabuhan Ratu passeren we het plaatsje Cikidang. Een paar jaar geleden reed je in een paar minuten door dit kleine dorp. Het is intussen twee keer zo groot geworden en heeft nu ook een eigen supermarkt.
De weg begint nu te stijgen. Er zijn stukken die meer dan een 15 procent helling hebben. Grote vrachtwagens halen deze helling niet, kleinere wel. Bij een steile helling in een bocht is de politie motorfietsen aan het controleren, die dan hun gemaakte fout met ‘damai’ (vrede sluiten) mogen afkopen. Naar de conditie van de motorfiets zoals versleten banden en afgezaagde knalpotten die een verschrikkelijk lawaai veroorzaken wordt niet gekeken.
Tsunami gevaar?
We rijden verder en zien borden die je uitnodigen in de plaatselijke rivier te gaan raften. Als we de rivier even later passeren zien we rubberboten met rafters voorbijgaan. Vlak voor Pelabuhan Ratu nemen we de rechterafslag. Tegen een uur komen we in Pelabuhan Ratu aan en besluiten we gaan lunchen in Restaurant-Guesthouse Nurdia in Cimaja. Tot onze verbazing is het niet druk in het restaurant. Even later horen we waarom. Een week tevoren vond in het zuidelijke deel van West-Java een aardbeving plaats. Hoewel de schade beperkt bleef was in sommige plaatsen toch gewaarschuwd voor een mogelijke tsunami. Dit heeft veel mensen in Jakarta en Bandung ervan weerhouden naar Pelabuhan Ratu te komen. We zien ook later dat ons Ocean Queen Resort niet vol geboekt is.
Restaurant-Guesthouse Nurdia is eigendom van een Australiër, die het samen met zijn Indonesische vrouw runt. Het is vrij groot opgezet en er is een groot stuk land bij. We vragen ons af of de eigenaar wel enige winst maakt. Het Guesthouse is vooral opgezet om surfers die naar Cimaja komen te huisvesten. De dagen die we in Pelabuhan Ratu zijn zien we er maar een paar. Een ding leren we wel van het restaurant. Je moet er geen haast hebben. Onze bestelling komt pas na ruim een half uur.
Als we bij Ocean Queen Resort aankomen, voelt het alsof we thuiskomen. We zijn er al zoveel keer geweest dat we alle hoeken van het Resort kennen.
Toekijken
Ocean Queen Resort trekt een mix van bezoekers. Buitenlanders maar ook Indonesische families, waarvan de mannen en jongere kinderen in het zwembad duiken en hun vrouwen en moeders vanaf de kant toekijken. De vorige keer dat we in Ocean Queen logeerden klaagde een Indonesische vrouw dat ze graag wilde zwemmen maar dat haar man dat niet toeliet. “Vroeger toen we elkaar leerden kennen was het geen enkel probleem,” zei ze, “Maar de afgelopen jaren is hij steeds conservatiever geworden”.
De zon gaat onder. We gaan gauw naar het strand om de zonsondergang te fotograferen. We hebben geluk. De ondergaande zon, het donker wordende oceaanwater en de schaduw van de Bukit Habibie heuvel maken een prachtig plaatje. Intussen zien we dat voor de kust drijvende vissersvlotten hun lichten hebben aangestoken. De lichten moeten nieuwsgierige vissen naar hun netten lokken. De tientallen vlotten zien er uit als een drijvende stad. Tot voor kort werden er olielampen als verlichting gebruikt. Nu zijn het de nieuwe energiezuinige lampen met autoaccu’s.
Als we op het terrasje van onze kamer zitten zien we zwermen vogels. Het zijn zwaluwen die de nacht ingaan om insecten te vangen. Ze wonen in een afgesloten huis met kleine openingen naast ons resort en worden gehouden om het speciale speeksel dat ze produceren. Daar wordt vogelnestjessoep van gemaakt. Bij exclusieve restaurants in Jakarta is dat een bijzonder voorgerecht.
Respect
Bij de receptie van Oceaan Queen is een kleine bibliotheek waar bezoekers hun uitgelezen boeken achterlaten. Tot mijn verrassing vind ik daar een boek van de Nederlandse onderzoeker, Niels Mulder. Mulder woonde in de jaren tachtig in Jogjakarta om daar de Javaanse cultuur te bestuderen. Een cultuur zo schrijft hij in het voorwoord van zijn boek, die door mensen van buiten vaak als complex en ondoorzichtig wordt gezien. Duidelijk is, dat alles gebaseerd is respect. Respect voor je voorouders, je ouders, de gemeenschap, de natuur en als belangrijkste eerbied voor De Schepper. Directe confrontaties mogen nooit aangegaan worden en het sluiten van een compromis mag niet uitgesloten worden.
Wijnkoopsbaai
Ocean Queen heeft Wifi. Ik google ‘Wijnkoopsbaai’, want zo heet de baai waar Pelabuhan Ratu aan gelegen is. Als eerste komt Google met vier koophuizen in de Wijnkoopsbaaistraat in Capelle aan de IJssel. Dan met oude foto’s van de ‘Wijnkoopsbaai’ uit het archief van het Koninklijk Instituut van de Tropen.
Interessant is een indrukwekkend verslag van de ondergang van het Nederlandse troepentransportschip de ‘Poetras Beras’ tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. Op 27 februari 1942 wist het schip veilig de haven van Cilacap aan de zuidkust van Java te verlaten. Op 4 maart kwam ze aan in de ‘Wijnkoopsbaai’ bij Pelabuhan Ratu. Daar kwamen behalve 100 Nederlandse mariniers en ook hoge topfunctionarissen van de Bataafse Petroleum Maatschappij en Shell aan boord. De bedoeling was zo snel mogelijk aan het Japanse actieradiusgebied te ontsnappen en uiteindelijk in Colombo in Sri Lanka aan te komen.
Op 6 maart om acht uur ’s avonds verlaat het overbeladen schip de ‘Wijnkoopsbaai’. Waarnemend Commandant Zeemacht, Van Staveren, heeft de Kapitein van het schip, Crietee, opdracht gegeven op volle kracht te varen. Om half elf wordt de ‘Poetras Beras’ echter ontdekt door een Japans verkenningsvliegtuig. Een uur later zetten Japanse bommenwerpers afkomstig van het vliegdekschip, de ‘Hiryu’, de aanval in. Er ontstaat grote paniek aan boord. Het wordt gauw duidelijk dat het schip zinkende is. Met spoed worden sloepen te water gelaten. Zeven van de tien sloepen zijn al door het Japanse gevechtsvuur verbrijzeld. De drie sloepen die wel te water gaan lukt het na acht dagen zonder water en voedsel een eiland voor de kust van Sumatra te bereiken. Daar houden de 116 overlevenden zich in leven met kokosnoten. Kapitein Crietee blijft alleen achter op de brug van het schip, dat snel tot zinken komt. Uiteindelijk landen de drie sloepen in Semangkabaal in Sumatra waar ze gevangen worden genomen door de Japanners en naar gevangenenkampen worden gebracht. Velen van hen komen daar om het leven.
Langs het strand
Na het ontbijt maken we wandeling langs het strand. Het is hoog water. Wat ons direct opvalt, is het plastic dat op het strand is aangespoeld. Plastic flessen, plastic zakjes en verpakkingsmateriaal, lege tandpasta tubes, plastic etensbakjes. Waar komt deze troep allemaal vandaan? Regelmatig zijn er berichten op de televisie en in kranten dat zeeën en oceanen een pan met plastic soep aan het worden zijn. Slechts een deel van het plastic vergaat. De rest komt in de voedselcyclus van vissen terecht en daarna bij ons. De vorige Gouverneur van Jakarta heeft geprobeerd het gebruik van plastic te beperken en winkels en bedrijven te dwingen plastic te gebruiken dat na twee jaar biologisch vergaat. Met de nieuwe Gouverneur is deze maatregel weer teruggeschroefd.
We lopen verder en zien op het strand kleine vissersboten. Bij de huisjes van de vissers zijn bamboepalen in het strand aangebracht om ze te beschermen. Bij een hevige storm een paar weken geleden is een stuk van het strand weggeslagen en klotsen bij hoog water de golven nu rechtstreeks tegen de fundatie van de huisjes. Herstelt het strand zich binnenkort weer in haar oude situatie wat vaak na een stevige storm gebeurt of hebben we hier toch te maken met een langzame stijging van de zeespiegel?
We lopen nog een stukje door tot het Bungalowpark van Kuda Laut. Het park is opgezet door een Nederlandse man en zijn Indonesische vrouw. Zijn vrouw is intussen overleden en sindsdien beheert de man het bungalowpark in zijn eentje. We hebben hem bij een vorig bezoek een keer gezien maar hij liet toen duidelijk weten dat hij geen zin had in een praatje. Later horen we van de Nederlandse eigenaresse van het Cimaja Square Restaurant, Tante Nora, dat hij met iedereen ruzie heeft en het bungalowpark langzaam laat versloffen. Als ik bij het restaurant van het park aankom zien we drie jonge buitenlanders ontbijten. Ze zijn blijkbaar de enige gasten. We bestellen ‘kopi tubruk’, zwarte koffie, en ‘pisang goreng’ en genieten van het mooie uitzicht op de Oceaan. Dan horen we klassieke muziek van Bach. Het is een cello sonate.
Als ik later afreken bij de vriendelijke jonge Soendanese vrouw die ons bediend had, vertel ik haar dat we niet alleen van haar koffie maar ook bij de ochtend passende muziek heb genoten. “Ik hou zelf ook van deze muziek,” zegt ze. “Vooral ’s avonds als de zon ondergaat dan word ik erg ontroerd. Ook mijn baas. Die zie ik soms huilen. Ik denk dat hij een ontzettende heimwee naar Nederland heeft.”
Dan geeft ze me een brochure en vertelt dat haar broers dagtochten organiseren. Je kan een dorp in de achtergelegen heuvels bezoeken, een theetuin of een bezoek aan de vissershaven in Pelabuhan Ratu brengen.
We lopen terug naar Ocean Queen. De grote bungalow gebouwd door een minister van het vroegere regime van Soeharto staat nog steeds leeg. Het verhaal gaat dat hij van corruptie beschuldigd is en in de gevangenis zit. Wat ook opvalt, is dat de kleine riviertjes die vanuit het achterland op het strand uitkomen voor een deel droog staan. Later horen we wat de oorzaak is. Het heeft de laatste maanden ondanks het regenseizoen te weinig geregend.
We komen in de buurt van Ocean Queen bij een kleine vissersgemeenschap. Voor hun eenvoudige huisjes staan rekken waar gezouten vis gedroogd wordt. Een visser is bezig zijn boot te repareren. Twee andere vissers bouwen een nieuw model vis vlot. Het vlot moet drijvende gehouden worden met lege plastic drums die met touwen aan een skelet van hout en bamboe worden vastgemaakt. Het voordeel van het nieuwe model is dat ze een twee maal zo groot visnet kunnen bedienen.
Vlak bij Ocean Queen zien we in de golven een man met een drijvende bak van piepschuim naar het strand zwemmen. Hij is de hele nacht op zee geweest. Op het strand laat hij zien wat hij gevangen heeft. We tellen tien kleine visjes.
Visser, surfleraar, minibus chauffeur
We huren deze ochtend een minibus. Nadat we met de chauffeur van het busje een prijs hebben afgesproken gaan we op stap en vragen hem naar een nieuwe eetgelegenheid aan het surfstrand van Cimaja te gaan, de Cimaja Beach Club. Onderweg vertelt de chauffeur dat hij al van alles gedaan heeft. Hij is visser geweest en was daarna later surfleraar. “Dat laatste heb ik toen ik 30 jaar werd moeten opgeven”, legt hij uit. “Fysiek ben je dan niet meer 100 procent en vinden jonge mensen je te oud om het surfen van je te leren. Sindsdien rijd ik toeristen rond en als die er niet zijn de rit tussen Cisolok en Pelabuhan Ratu voor het gewone passagierswerk.”
De Loro Kidul legende
Onderweg passeren het Karung Hawu strand met de rots waar volgens de legende de godin van de Indische Oceaan, de Samudera, Loro Kidul, zich voor eeuwig teruggetrokken in het diepe oceaanwater. In Pelabuhan Ratu maar ook in andere plaatsen in Java die een relatie met de oceaan hebben is Loro Kidul nog steeds een belangrijk personage in het dagelijkse leven. Zo organiseren de vissers van Pelabuhan Ratu elk jaar een groot offerfeest. Met tientallen boten gaan ze de oceaan op en offeren haar koppen van karbouwen en andere geschenken.
Het verhaal van Loro Kidul luidt als volgt. Eens, lang geleden, was de Prinses van de Zuidelijke Oceaan een lief en innemend meisje. Zij was de dochter van Praboe Moending Wangi, de lieveling van de Koninklijke hofhouding en de lokale bevolking. Haar Koninklijke vader was zeer gesteld op zijn dochter. Zelfs de vogeltjes hielden van haar. Haar naam was Dewi Kadita, maar velen noemden haar Dewi Srengege of Prinses van de Zon. Zij was als een zonnestraaltje.
Praboe Moending Wangi verlangde naar een troonopvolger. Helaas kon de moeder van Dewi Kadita niet aan deze wens voldoen. De Koning nam daarom een tweede vrouw, die heel jaloers was op het lieftallige prinsesje en haar moeder. Zij heette Poetri Moentiara en drong er bij de Koning op aan om haar beide rivalen van het hof te verwijderen. Maar Praboe Moending Wangi voelde daar niets voor. Hij hield van zijn eerste vrouw en zijn dochtertje. Zijn tweede vrouw schonk hem weliswaar een gezonde troonopvolger, maar de vorst hield voet bij stuk.
Toen liet Poetri Moentiara de beroemde heks Djahil bij zich komen. De heks zou vorstelijk beloond worden indien Dewi Kadita en haar moeder zouden worden verbannen. Djahil concentreerde zich en sprak toen de Rapal (toverspreuk) uit: ‘Jullie beiden zullen door melaatsheid worden getroffen’. Niet lang daarna openbaarde deze vreselijke ziekte zich bij moeder en dochter. Volgens de wet van het rijk moesten beiden worden verbannen naar de woeste bossen op de hoge bergen. Met bloedend hart voldeed vorst Moendang Wangi aan deze wet. En daar gingen beide mensen overdekt met vreselijke zweren op weg naar het woeste woud. In het hele land heerste grote verslagenheid, behalve bij de tweede echtgenote van de Koning, Poetri Moentiara, die haar doel had bereikt.
Er braken zware tijden aan voor ons prinsesje. Zelfs de vogeltjes wilden niet meer bij haar komen. In het woud woonde een kluizenaar, die zich over moeder en dochter ontfermde. De vorstin kon de schande van de verbanning en de pijn van de kwaal niet verwerken en gaf na enige dagen de geest. Toen was Dewi Kadita moederziel alleen. Echter de kluizenaar hielp haar, zorgde voor voedsel en huisvesting in een tempelgrot. Hij verzorgde haar etterende wonden, maar kon haar geestelijk lijden niet verzachten. Dewi Kadita raakte steeds meer verbitterd en verliet de kluizenaar. Zij trok van dorp naar dorp in de richting van het zuiderstrand. Zij bedelde om voedsel, maar werd meestal weggejaagd vanwege haar melaatsheid. Dewi Kadita ging de mensen haten. Overal hoorde het meisje Boze woorden: "Ga weg van ons, onreine, je mag ons niet besmetten. Scheer je weg vies mens!".
Al verder en verder ging Dewi Kadita, tot zij ten slotte het strand van de Zuidelijke Oceaan bereikte. Zij ging op een hoge rots staan en keek naar de wijde zee. Het diepgroene en blauwe water nodigde haar uit naar beneden te springen. In de koelte van het water zou zij haar zorgen en pijnen kunnen vergeten. En plotseling sprong het prinsesje van de rots af in de koude armen van de diepe oceaan.
De goden hadden haar moeilijke levenspad gevolgd en werden vervuld van diep medelijden. Daarom veranderden zij Dewi Kadita in de machtige Ratu Loro Kidul, die nog steeds woont in haar prachtige onderzeese paleis.
Kamer 308
We rijden vervolgens langs het Samudera Beach Hotel een van de eerste internationale hotels in Indonesië gebouwd met steun van Japan in een tijd toen Soekarno nog President was. Soekarno is nauw betrokken geweest bij het bepalen van de exacte plek van het hotel en het idee om het hotel te laten bouwen. Hij verkreeg zijn ingeving onder een Ketapang boom, waarvan de kruin precies het balkon van Kamer 308 raakt.
Het is een wonder dat het meer dan 70 jaar oude hotel, dat nu Grand Inna heet nog functioneert. In de zeventiger jaren maakte het al door gebrek aan onderhoud een vervallen indruk. We hebben er toen een paar keer gelogeerd. Regelmatig viel het licht uit en in de kamers hing een muffe bedompte lucht.
Onze chauffeur vertelt dat de speciale kamer voor Loro Kidul nog steeds bestaat. Het is kamer 308 op de derde verdieping. Elke donderdagavond, de avond van de geesten, bezoeken mensen de kamer. Ze komen om te mediteren, te bidden, of allerlei zaken te vragen op materieel of spiritueel gebied
In de zeventiger jaren stond het hotel nog in een bosrijke strook. Onze project chauffeurs van de Technische Hogeschool Bandung durfden ’s avonds de weg door het bos niet te nemen bang overvallen te worden door kwade geesten. Nu zien we dat van het bos nog maar weinig over is. Het is grotendeels gekapt en begint vol te raken met eethuisjes en stalletjes die zoute vis verkopen.
Draag geen groen hemd of broek
Iedereen weet ook dat je niet met een groen hemd of broek op het strand moet verschijnen omdat een plotselinge golf uit zee gestuurd door Loro Kidul je dan mee kan nemen. Elk jaar worden er jonge mannen die zich in de branding wagen aan het strand van de Indische Oceaan bij Pelabuhan Ratu en andere plaatsen aan de zuidkust van Java door de golven meegenomen en komen niet meer terug. Een rationeel denkend mens zou zeggen dat ze te ver de zee zijn ingegaan en overmoedig zijn geweest. De meeste Indonesiërs denken daar anders over. Het is Loro Kidul die hen heeft meegenomen naar haar onderzeese paleis. Ze schijnt het vooral gemunt te hebben op jonge mannen met een groene broek of shirt.
En zo gebeurde dat ik met een Nederlandse collega Karel op projectbezoek ging naar Pelabuhan Ratu. Het zou een bezoek van een dag zijn. De hele dag bezochten we allerlei projecten en hadden we een middaglunch in een restaurant met uitkijk op de Indische Oceaan. Overdag voelde ik al dat de twee jonge Indonesische collega’s wat onrustig waren en over Karel spraken. Toen we op het punt stonden Pelabuhan Ratu te verlaten en terug te gaan naar Bandung namen ze me apart. “Meneer Karel draagt een groen shirt. Dat is niet goed. Loro Kidul heeft dat vast gezien.” Omdat we al enige afstand verwijderd waren van de Stille Oceaan en er de hele dag niets verontrustends was gebeurd, nam ik hun ongerustheid niet al te serieus.
We stapten in de auto en reden richting de stad Sukabumi. Halverwege vertelde Meneer Imin, onze chauffeur, dat hij problemen had met de koppeling. Hij kon alleen de eerste en de tweede koppeling gebruiken. En zo reden we in plaats van vijftig kilometer met vijftien kilometer richting Sukabumi. Vlak voor Sukabumi was er een nieuw probleem. De autoaccu laadde niet meer op en was al bijna leeg. Tegen negen uur kwamen we in Sukabumi aan. Mijn Indonesische collega’s hadden me al die tijd aangekeken van zie je wel dat we gelijk hebben. Het komt allemaal door het groene shirt van Karel. Loro Kidul heeft een vloek over ons uitgesproken. Als u het niet erg vindt gaan we alleen met de bus verder naar Bandung.
Ik bleef dus alleen met Karel achter in Sukabumi. Karel had niets door. Hij dacht dat we gewoon pech hadden. Tegen tien uur lukte het ons een bustaxi naar Bandung te vinden. Halverwege kregen we te horen dat de koplampen van de bustaxi niet meer werkten. De chauffeur stopte om te kijken wat er aan de hand was, maar kon niets vinden. Ik besloot toen Karel in te lichten over de mogelijke oorzaak van de pech die we hadden ondervonden. Ik drong er bij hem op aan zijn groene shirt uit te doen en mijn jas aan te trekken. En zowaar even later werkten de koplampen weer en kwamen we verder zonder problemen tegen twaalf uur in Bandung aan.
Cimaja Beach Club
In Cimaja rijden we langs een smalle weg naar het surfstrand waaraan de Cimaja Beach Club gelegen is. We stoppen bij het strand en lopen vervolgens via een pad met kiezelstenen naar de Club. Een oudere man herkent ons nog van ons laatste bezoek. Hij wilde ons toen een stuk land verkopen. Bij het surfstrand van kiezelstenen zijn hokjes gemaakt voor de surfers. Een graffiti artiest heeft op de muur van een van de hokjes een toepasselijk tafereel geschilderd met daarop de tekst: ‘Just One Life, Enjoy It’.
Aangekomen bij de Club zien we de jonge Engelse eigenaar en een paar surfgasten. Bij het restaurant worden we verwelkomd door drie Dalmatiër honden. Ze kijken ons nieuwsgierig onderzoekend aan. Ja, we zijn welkom. Met de bouw van de Club is vorig jaar begonnen. Het heeft nu vier kamers en een restaurant allemaal gefinancierd door de Indonesische vrouw van de Engelsman. Het is allemaal gebouwd zonder vergunning horen we later. Hoewel we maar een paar bezoekers zien is al weer begonnen met een flinke uitbreiding. We vragen ons af of de investering op den duur wel rendabel wordt. Onze chauffeur vertelt ons later dat surfen bij Cimaja echt niet iets is voor beginners. Je moet zeker de nodige ervaring hebben. En behalve surfen is er weinig ander vertier.
5,000 gulden per moedergarnaal
Na de lunch gaan we terug naar Ocean Queen. Onderweg passeren een bedrijf dat baby garnaaltjes kweekt van tijgergarnalen. Toen we nog in de tachtiger jaren in Bandung woonden heb ik me daar ook mee bezighouden. Een goede kennis, Meneer Soewiantoro, bewoner van Pelabuhan Ratu, bracht me op het idee. Het leek allemaal heel eenvoudig. Je vangt een zwangere vrouwelijke tijgergarnaal en doet deze in een betonnen bak met water met een juiste mix van zoet en zout water en op de juiste temperatuur. Vervolgens wacht je tot moeder garnaal eieren gaat leggen. Dat kunnen er gemakkelijk een miljoen of meer zijn. Deze eieren worden vervolgens larven en daarna babygarnaaltjes die je speciaal voedsel geeft. Na twee maanden kan je deze babygarnalen verkopen aan garnalenkwekerijen. Meneer Soewiantoro en ik hadden uitgerekend dat per moedergarnaal vijfduizend gulden konden verdienen. Er ging echter van alles mis met ons experiment en uiteindelijk moesten we het opgeven.
Cipanas
Niet ver van Ocean Queen ligt Cipanas dat bekend is vanwege haar warm waterbronnen en geisers. Omdat het niet ver van de hoofdweg is besluiten we een kort bezoek aan Cipanas te brengen. De laatste keer dat we deze plaats bezochten was in de jaren tachtig. Er waren toen helemaal nog geen voorzieningen. Het was allemaal puur natuur.
Helaas is van het laatste weinig meer over. De lokale overheid heeft van de aanleg van faciliteiten een rommeltje gemaakt. De plaatsen waar je een bad kan nemen in het hete bronwater zijn niet duidelijk aangegeven en als we daar aankomen, zien ze er niet aantrekkelijk en comfortabel uit. Het zijn voornamelijk mannen en jonge kinderen die er gebruik van maken.
Wat een gemiste kans want het heilzame warme bronwater biedt tal van mogelijkheden om de bezoekers te laten genieten
Tante Nora
Tegen de avond gaan we naar Cimaja Square dat tien jaar geleden is opgezet door een Nederlandse vrouw, Tante Nora, die al vijftig jaar in Indonesië woont. Na het overlijden van haar Indonesische man ging ze in Pelabuhan Ratu rondkijken. Ze bouwde een restaurant en trok personeel aan uit de buurt die ze allemaal een voor een opleidde. Het resultaat is dat het in Cimaja Square goed georganiseerd verloopt. Je wordt er vriendelijk als gast onthaald en men weet wat er op de menukaart staat.
Nadat we onze bestelling gedaan hebben komt Tante Nora bij ons zitten. Ze vertelt dat vanwege het tsunami gevaar ze met de Kerst minder gasten had. “Gelukkig heb ik op gewone dagen ook genoeg bezoekers.”, zegt ze. “Ik ben niet grotendeels afhankelijk van feestdagen. Dan vindt ze het tsunami gevaar wat overdreven. Natuurlijk kan de zuidkust van Java door een aardbeving in de oceaan door een tsunami worden getroffen. Statistisch is de kans klein. De kans op een auto ongeluk in Jakarta of een ongeval in huis is veel groter. Nee, ik voel me hier heel veilig. Ook omdat ik hier in de mensen in de buurt heb geïnvesteerd. Andere buitenlanders die hier iets opzetten vergeten dat vaak. Zo ook met de politie hier. Ofschoon ik een officiële vergunning heb om alcoholische dranken te verkopen heeft het Districtsbestuur van Sukabumi waar Cimaja onder valt dat onlangs verboden. De politie komt nu regelmatig controleren of ik mij aan deze verordening houdt. Natuurlijk niet, ik ga er ook niet om liegen. Ik leg dan uit dat mijn meeste gasten buitenlanders zijn en die mogen volgens de wet bier drinken. Zonder bier komen ze niet meer en moet ik mijn zaak sluiten en alle mensen die hier werken ontslaan. Tot nu toe kom ik met deze redenering altijd weg.”
Tante Nora klaagt er over dat de lokale overheid geen goed concept heeft laat staan een plan hoe ze toerisme in Pelabuhan moeten ontwikkelen. “De stranden zoals jullie gezien hebben worden volgebouwd met etenstenten die het grootste deel van het jaar leeg staan. Julie hebben gezien dat ze vol met afval liggen.”
Goud zoeken in Cikotok
Voordat we vertrekken vertelt Tante Nora ons nog een verhaal over de goudzoekers in Cikotok. “Sinds lange tijd wordt er in Cikotok goud gedolven. De overheid heeft daar zelfs een fabriek. Tot voor kort mocht de lokale bevolking ongestoord op kleine schaal ook goud delven. Dat gebeurde vooral bij het strand op plaatsen waar rivieren vanuit de bergen uitmonden. Sinds enige tijd is Cikotok echter ook door mensen van buiten ontdekt. Honderden mensen zijn nu elke dag bezig met het winnen van goud. Allemaal zonder vergunning en vaak zonder enige kennis van zaken. Het gevolg is dat deze illegale gouddelving leidt tot een complete milieuramp. Bij het delven van het goud worden chemicaliën gebruikt die in het grondwater en nabije rivieren terecht komen. De lokale overheid laat het allemaal maar gebeuren en zich door illegale gouddelvers omkopen.”
Bij het ontbijt de volgende zien we mannen met volle kruiwagens van het strand komen. Ze hebben het in de nacht aangespoelde afval van het strand voor Ocean Queen weggehaald.
Het kaartje volgen
Van Tante Nora hebben we een kaartje van Geopark Ciletuh Pelabuhan Ratu gekregen. We willen graag met de auto het achterland van Cisolok in. Het kaartje laat zien dat we vanuit Cisolok langs Cipanas naar boven kunnen rijden. Bij de afslag naar Cikotok moeten we dan naar rechts gaan, vervolgens eerst naar het oosten te rijden en een weg naar het zuiden te nemen die bij Cimaja uitkomt.
We passeren links Cipanas en rijden even later langs een oude rubberplantage. Uit de kommetjes onderaan de boom zien we dat de latex rubbermelk hier nog steeds getapt wordt. Hoewel natuurrubber al lang vervangen is door synthetisch rubber, heeft natuurrubber door haar superieure eigenschappen nog steeds vele toepassingen.
Natuurrubber, een tragische geschiedenis
Natuurrubber kent een lange en uiterst tragische geschiedenis. De rubberboom groeide aanvankelijk alleen in het wild in het Braziliaanse oerwoud. Rubbermelk of latex was al bekend bij de Indianen in de Pre-Colombiaanse tijd 1600 jaar Voor Christus. Deze maakten er rubber ballen van en ook rubber schoenen, de eerste ‘Crockers’. Kolonisten in 1870 ontdekten dat bij bewerking van de latex het eindproduct rubber geschikt was voor allerlei toepassingen zoals banden voor de eerste fietsen en auto’s. Door de sterk toenemende vraag werd rubber het ‘Nieuwe Goud’. Tienduizenden gelukszoekers trokken de oerwouden van Brazilië in om rubber te tappen. Uitgebuit door kopers, ziektes waar ze niet tegen bestand waren, wilde dieren en vijandige indianenstammen maakten dit werk levensgevaarlijk. Deze situatie waarbij honderdduizenden tappers omkwamen duurde tot 1915. Want intussen was het 1876 gelukt rubberplantjes naar buiten te smokkelen. Deze werden uitgezet in Maleisië en later in Indonesië en de Congo. De wild getapte rubber kon uiteindelijk niet meer concurreren met het plantagerubber. Daarmee eindigde de rubber tragiek echter nog niet. Koning Leopold II van België had intussen de Congo tot zijn eigen vrijstaat uitgeroepen. Hij dwong de lokale bevolking rubber te verbouwen. Wie daar niet aan meedeed kon op zware straffen rekenen die meestal met de dood eindigden. Tien jaar van 1890 – 1900 kon de Koning ongestoord zijn gang gaan. Uiteindelijk kwamen de verschrikkingen die hij in Congo aanrichtte naar buiten. De Koning maakt zich schuldig aan de productie van ‘Rode Rubber’, rubber waar bloed aanhangt. De praktijken van de Koning hielden op maar daar was de zaak mee af. Hij is echter voor het ongelooflijke mensenleed dat hij heeft aangericht nooit berecht.
We rijden verder naar boven en volgen het kaartje. Na ruim een half uur komen we tot de conclusie dat we de afslag naar Cikotok al hadden moeten passeren. We vragen aan twee vrouwen hoe de weg die we nu nemen verder gaat. Naar Cikotok, krijgen we als antwoord. En Cimaja dan? Oh, dan moeten jullie gewoon weer helemaal terug rijden en bij de SMA school naar links. Het kaartje van Geopark klopt dus niet.
Wat we wel meekrijgen is dat de dorpsmensen hier al redelijk welvarend zijn. We zien televisie antennes, de meeste huizen zien er onderhouden uit en bijna elk gezin heeft al een motorfiets. Ook zien we onderweg scholen en niet ver van Cisolok zelfs een middelbare school.
Heuvel van de Liefde
We komen in Cisolok aan en besluiten naar het westen te rijden naar ‘Puncak Habibie’, de Heuvel van de Liefde. De weg naar Puncak Habibie is erg stijl en een paar keer moet ik teruggaan naar de eerste versnelling. We stoppen halverwege de heuvel bij een kleine warung, eethuis, waar we een prachtig uitzicht hebben op de Baai van Pelabuhan Ratu, de Wijnkoopsbaai. De warunghoudster kent ons nog van vorig jaar. Haar babydochter is intussen een klein meisje geworden. We bestellen jonge klapper en praten met haar man. Deze is bezig met zijn buurman een nieuwe warung naast die van hem op te zetten. De oude warung stond er nog niet zo lang maar was op de steile helling niet goed ondersteund en viel naar beneden.
Als we naar beneden kijken zien we onderaan de helling van Puncak Habibie een strand met vissersboten. Vanuit de warung kunnen we echter niet zien hoe je er komt. “Ik breng jullie wel naar de toegangsweg”, zegt de warung buurman. “Ik heb toch spijkers nodig en de zaak waar ik die koop is daar in de buurt.”
Ketapang Resort Hotel
Even later volgen we de buurman met zijn motorfiets. “Hier moeten jullie naar beneden”, zegt hij. “Er staat hier ook een bord van Ketapang Resort Hotel.” We dalen de steile weg af en hopen dat niemand ons tegemoet rijdt want de weg is te smal om twee auto’s elkaar te laten passeren.
Het eerste deel van het strand bestaat voornamelijk uit kiezelstenen. We zien mensen deze stenen verzamelen en sorteren. In plaatsen als Jakarta worden ze gebruikt om tuinen op te sieren of in siertegels te cementeren. We rijden verder en passeren kleine vissersboten en vissershuisjes. Het ziet er allemaal weinig welvarend uit.
We parkeren onze auto en lopen over een bamboebrug naar het terrein van het recent aangelegde Ketapang Resort Hotel. Het Resort bestaat uit een aantal prachtige bungalows, een zwembad aangelegd rondom een eeuwenoude waringin boom, twee boomhutten, een bar en een restaurant. Het ziet er allemaal heel smaakvol uit. We maken eerst kennis met een Indonesische vrouw en even later haar Australische man. “We zijn nog in een ‘soft opening’ stadium”, zegt hij. “Er moeten nog de nodige dingen gebeuren. Zoals het neerzetten van een grote generator als back-up als de gewone elektriciteit uitvalt. Dat gebeurt hier regelmatig. Dat komt er binnenkort ook een nieuwe kortere toegangsweg. Ik heb mijn leven hard gewerkt en samen met mijn vrouw hebben we al ons geld in dit Resort geïnvesteerd. We hopen dat er genoeg gasten komen om het rendabel te maken. Gebeurt dat niet dat is dat ook geen probleem. We hebben de nodige reserves. Dat is altijd al mijn levensdroom geweest.”
Internationaal vliegveld
Ook hij heeft net als Tante Nora veel kritiek op de lokale overheid. “Het moet bij hen altijd groot opgezet worden. Ze hebben het over een Geopark en ze weten niet waarover ze praten. En waar al het geld om zo’n park te realiseren vandaan moet komen is ook niet duidelijk. Begin eerst eens de stranden schoon te houden. Wie een warung op het strand wil opzetten moet aan bepaalde eisen voldoen. Geef duidelijk aan waar de bezienswaardigheden zijn, hoe je er moet komen, wat houden ze in, etc.? Er wordt nu al gesproken over de aanleg van een internationaal vliegveld niet ver hier vandaan. Ik vind zo’n vliegveld prima maar zorg er eerst dat je je zaakjes op orde hebt.”
Karangaji architectonisch wereld wonder
Op weg terug naar Ocean Queen brengen we een bezoek aan Karangaji. Op haar website noemt Karangaji zich een ‘architectonisch wereld wonder’. Als we bij het 30 meter hoge bouwwerk gemaakt van tropisch teak hout aankomen, horen we dat Karangaji tijdelijk gesloten is. Maar we mogen wel even een kort kijkje nemen. Het architectonisch wonder van ontwerper en eigenaar Johannes ziet er inderdaad zeer bijzonder uit. Johannes heeft er zijn visie op de wereld in verwerkt. Boven in het bouwwerk waar zich de lounge ruimte bevindt zien we afbeeldingen van Boeddha, Mahatma Gandhi, de Borobudur en taferelen uit de Ramayana. Het uitzicht op het voorland, het strand en de Indische Oceaan is adembenemend. Links zien we Pelabuhan Ratu met zijn haven en de elektriciteitscentrale. Voor de kust liggen honderden vissersboten en verankerde vis vlotten. 600 meter beneden ons ligt Ocean Queen en rechts van ons de heuvels en het achterland van Cikotok.
Karangaji kent ook een paar bijzondere gastenverblijven. Ze zijn allemaal van natuurlijk materiaal gemaakt en kunstzinnig ontworpen. Achter de gastenverblijven bevindt zich een verzameling van grote naast elkaar staande rotsblokken, een soort mini Stone Henge. Op een paar rotsblokken zijn gekleurde reliëfs aangebracht van de zeegodin Loro Kidul, een Thaise tempel god en Ganesha de olifanten god.
Op haar website staat dat met de bouw van Karangaji tien jaar geleden is begonnen. Sindsdien heeft het een aardbeving met een sterkte van 5 op de schaal van Richter doorstaan, een cycloon van 40 knots, een mini tsunami en een aanval van termieten.
Vihara Nam Hai Kwan Se Im Pu Sa
De volgende ochtend maken we opnieuw een korte wandeling over het strand. Vlak bij het strand zien we een leguaan wegschieten. Het is kleintje van naar schatting vijftig centimeter. Bij een rotspartij aan de linkerkant van het strand is een dag eerder een leguaan gezien van 1,5 meter.
We gaan vanochtend naar Pantai Loji, het Loji Strand, aan de oostkant van Pelabuhan Ratu. Aan het einde van de weg naar Pantai Loji staat de Boeddhistische Tempel, de ‘Vihara Nam Hai Kwan Se Im Pu Sa’, of zoals de lokale bewoners van het dorp Kertajaya waar de tempel ligt haar noemen, de Vihara Loji Tempel.
Vanuit Ocean Queen zijn we drie kwartier onderweg om bij Pantai Loji, Loji Strand, te komen. In Pelabuhan Ratu slaan we aan het einde van de Jalan Siliwangi hoofdstraat naar rechts. Daarna steken we bij Bagbagan de nieuwe brug over de Cimandiri rivier over. De oude ijzeren brug die nog dateert uit de Nederlands-Indische tijd ligt er naast maar wordt niet meer gebruikt. We rijden verder en slaan tien kilometer verder af naar rechts. Dalende naar Pantai Loji hebben we een prachtig uitzicht op rijstvelden die in terrassen zijn aangelegd, de monding van de Cimandiri rivier, het plaatsje Pelabuhan Ratu en de naast het plaatsje gelegen Baai.
Een kwartier later komen we bij Vihara Loji aan. We parkeren onze auto en gaan de tempel in via een lange trap met aan het begin twee grote drakenkoppen. De tempel is nog niet zo oud en werd pas op 8 augustus in het jaar 2000 geopend. De stichtster van de tempel is Anothai Kamonwathin of zoals ze in het algemeen genoemd wordt Mama Airin. Ze komt oorspronkelijk uit Thailand maar woont al dertig jaar in Indonesië. In een van haar dromen kreeg Mama Airin de opdracht ergens in Java een tempel te bouwen. Ze bezocht daarvoor allerlei mogelijke locaties zoals bij de Gunung Agung vulkaan bij Malang en in Gunung Kidul. Uiteindelijk viel haar keuze op het Loji Strand. Volgens overlevering heeft in Pantai Loji 600 jaar geleden ook al een Boeddhistische tempel gestaan
Vihara Loji is meer een tempel complex dan bijvoorbeeld een tempel die uit een stupa of hoofdtempel bestaat zoals je die in Bangkok ziet. Het is een verzameling van elkaar gescheiden tempeltjes. Zo staat er links onderaan bij de tempel trap een kleine tempel gewijd aan Dewi Bumi. Boven deze tempel bevindt zich weer een tempelruimte gewijd aan Boeddha Julailit. Daarboven weer een grotere gebedsruimte met beelden van Boeddha, miniatuur beelden van Dewi Bumi en aan de rechterzijde een beeld van verrassend genoeg de Heilige Maria.
Het is duidelijk dat Mama Airin bij de bouw van de tempel ook aandacht heeft willen besteden aan andere geloven of bestaande legendes zoals die van de godin van de Samudera Oceaan, Loro Kidul. Ook voor haar is een aparte tempel gebouwd.
Selfies
We tellen vandaag niet veel bezoekers. We zien Islamitische meisjes met hoofddoeken die verwonderd naar de tempelbeelden kijken en er uitgebreid ‘selfies’ mee maken. Het is jammer dat de tempel niet meer informatie geeft over Boeddha en de goden die in de tempel staan opgesteld. Bezoekers die andere geloven aanhangen zouden dan meer over Boeddhisme te weten komen en ook de tempel taferelen beter begrijpen.
Alleen de bovenste tempel gewijd aan de Vier Gezichten van Boeddha schept wat duidelijkheid. Daar staat een goudkleurig Boeddha beeld waarvan elk van de vier gezichten een verschillende zegen uitstraalt. Het eerste gezicht betreft: ‘Gezondheid, het tweede een Gunstige Lotsbeschikking, de derde het Hebben van Geluk in het algemeen en het vierde Geborgenheid’.
Op de weg terug naar Pelabuhan Ratu wordt aan de kant van de weg versteend hout verkocht. Het versteende hout is afkomstig van bomen die miljoenen jaren geleden diep in de aardbodem zijn terechtgekomen en daar door de hoge druk zijn versteend. Door verschuivingen in het aardoppervlak zijn we naar boven gekomen. Dertig jaar geleden was versteend hout een grote rage in Indonesië. Rijke Indonesiërs wilden er een tafelblad en andere meubelstukken van hebben. Hele heuvels werden in snel tempo afgegraven om aan de lokale vraag tegemoet te komen en ook voor de export. Deze ging voor het merendeel naar China en Taiwan. Niet lang nadat de prijzen hun hoogtepunt bereikt hadden stortte de vraag naar versteend hout in.
We lunchen in Pelabuhan Ratu in een Ayam Goreng (Gebakken Kip) restaurant gaan we terug naar Ocean Queen en blijven daar de rest van de dag.
Tsunami
’s Nachts liggen we naar de golven in de branding bij het strand te luisteren. Na elke zeven gewone golven volgt er een grote die zich op het strand laat vallen. We vragen ons of het tsunami waarschuwingssysteem dat na de grote aardbeving en tsunami in 2004 langs de kust van Sumatra en Java is geïnstalleerd nog wel werkt. In Aceh dat het zwaarst door de tsunami werd getroffen is de geïnstalleerde apparatuur gestolen.
Gelukkig is er direct achter Ocean Queen een steile weg omhoog. We zouden dan binnen een paar minuten daar kunnen zijn. Maar waarom zou je je druk maken? We lazen laatst dat elke dag meer mensen in een lift stappen dan jaarlijks in een vliegtuig. Toch zijn we minder bang een lift in te gaan dan in een vliegtuig.
Op gewicht eten
We gaan tegen de middag naar de visafslag van Pelabuhan Ratu, waar een restaurant is waar je verse pas gevangen vis kan eten. Bij binnenkomst op de benedenverdieping kan je je keuze maken. In bakken van piepschuim gekoeld met ijs zijn allerlei soorten vis. Zeebaars, dorado, makreel, platvissen, maar ook grote garnalen maar allerlei soorten kreeft. Je maakt je bestelling per gewicht en vandaar gaat het naar de eerste verdieping waar de keuken en het restaurant zijn.
Terwijl de anderen boven wachten tot de keuken klaar is met het bakken en roosteren van de vis, loop ik naar de visafslag en de daar achter gelegen haven. Veertig jaar geleden toen ik hier vanwege ons project bij de Technische Hogeschool in Bandung regelmatig kwam was de visafslag een kleine overdekte ruimte. Een haven kende Pelabuhan Ratu toen nog niet. Alle boten werden na terugkeer van de visvangst op het strand gesleept. Bij hevige storm gebeurde het vaak dat hoge golven ze los trokken. Nu is er dan wel een haven waar de boten veilig geparkeerd kunnen worden en een veel beter ingerichte visafslag. Er is de afgelopen nacht veel gevangen. Niet alleen de kleinere vissoorten maar ook haaien en zwaardvissen. De meeste boten in de haven hebben nog steeds dezelfde vorm als veertig jaar geleden. Wat dat betreft is er weinig veranderd.
Buitenlandse trawlers
Trawlers zoals je die bijvoorbeeld in Scheveningen ziet, zijn er niet in Pelabuhan Ratu. Ook niet van het formaat van Thaise, Maleisische, Chinese en Filipijnse vissersschepen die in Indonesische wateren actief zijn. Jarenlang konden deze schepen ongestoord hun gang gaan. Het omkopen van lokale autoriteiten zorgde er voor dat ze met rust werden gelaten. Ook gebeurde het vaak dat Indonesische vissers hun vangst aan hen verkochten. De Minister van Visserrij en Maritieme Zaken probeert nu een einde te maken aan deze illegale praktijken. Ze heeft daarvoor een eenvoudige, schrik afwekkende oplossing. Buitenlandse vissersboten die in beslag worden genomen en in brand gestoken.
Vis wordt duur betaald
Dat er de afgelopen jaren weinig veranderd is, komt ook omdat de vissers op een paar na geen eigenaar van de boot zijn. Voor de eigenaar geldt alleen de afbetaling die de vissers iedere keer dat ze uit zee terugkeren moeten doen. Vaak moeten vissers als ze naar zee gaan geld lenen voor de aankoop van benzine voor hun motoren en andere zaken.
Bij de haven is een klein kantoortje. Vissers kunnen er van geldschieters lenen tegen 1 procent per dag. Het is duidelijk al eeuwenlang waar ook ter wereld wordt de vis duur betaald en de visser die op zee zijn leven waagt onderbetaald.
Als ik terug ga naar het restaurant wordt onze bestelling opgediend. Het is geen Michelin Ster eten met veel fritsen en fratsen. Hier wordt zoals ik ooit in een restaurant in Kreta meemaakte wordt ‘La Terre ’geserveerd. De gebakken en geroosterde vis en garnalen smaken uitstekend. Smaakmakers zoals sambal of ketjap heb je niet nodig.
Vleermuizen grot
Na de lunch gaan we de buiten Pelabuhan Ratu gelegen vleermuizengrot. In vroegere jaren tijd was de grot moeilijk toegankelijk en ook gingen er verhalen op dat er boze geesten woonden. Ook nu is de grot nog lastig te vinden. Een oude man kijkt dan ook verbaasd als we de weg naar de grot vragen. Uiteindelijk komen we bij de plaats van de grot. Voor de grot staat een groot hek. Het is gesloten. Open van 08.00 tot 17.00 staat er op een verroest bord bij het hek. Er is echter niemand te zien. We wachten en dan komt er een jongeman die niet ver van de grot woont. Hij kan ons helpen. Iets verder is een opening in de afrastering achter een struik.
De 15 meter hoge open grot ziet er indrukwekkend uit. Duizenden vleermuizen vliegen in en uit. Het is een wonder dat ze niet tegen elkaar op botsen. De bovenwand van de grot is helemaal vol met vleermuizen. Geen vierkante centimeter is onbezet. Heeft iedere vleermuis hier zijn eigen vaste plek? We kunnen het ons moeilijk voorstellen. Lang willen we niet bij de grot blijven, want stank van de uitwerpselen van de vleermuizen is onverdraaglijk.
Terug naar Jakarta
Het worden vandaag onze laatste uren in Ocean Queen. We hebben geen haast om naar Jakarta terug te gaan. Als we maar voor de avondpiek in Jakarta zijn.
Als we Pelabuhan Ratu uitrijden komen we door een van de laatste stukken oerwoud. In de zeventiger jaren hoorde ik regelmatig dat er nog tijgers in dit gebied waren. John een collega van mij raakte geïnteresseerd wilde graag een ontmoeting met de tijgers hebben. Een oude man in Pelabuhan Ratu Meneer Soewi bood aan hem daarbij te helpen. Om de tijger te lokken kochten ze een jonge geit en verscholen zich in een hoge boom. Pak Soewi zat onder in de boom, John twee takken hoger. Zo lang het licht was voelde John zich veilig in het bos waar ze hun opwachting maakten. Na zes uur ’s avonds werd het pikdonker. Uit het nabije bos klonken allemaal rare geluiden. Ook de jonge geit liet regelmatig van zich horen. Af en toe meende John twee ogen te zien. Tegen tien uur moest Hans verschrikkelijk naar de WC. Hij durfde echter niet uit de boom naar beneden te klimmen. Stel dat dan juist op dat moment de tijger zou verschijnen en niet de jonge geit maar hij zou worden opgegeten. Ten einde raad pieste hij in zijn broek zich niet realiserende dat Meneer Soewi direct onder hem zat. Die dacht dat het was gaan regenen tot dat zijn neus een vreemde geur opving. Tegen de ochtend bij zonsopgang keerden ze zonder resultaat naar Pelabuhan Ratu terug. John bleef echter geloven in het bestaan van de tijger. Nog meer toen twee mannen naar ons kantoor kwamen en foto’s van tijgersporen lieten zien. Voor een klein bedrag mocht Hans de foto’s hebben. Terug in Pelabuhan Ratu kwam John in contact met wat ze in Indonesië een ‘Orang Pienter’, een Wijze Man, noemen. De man beweerde dat hij Helderziende was en tijgers kon oproepen. “Meneer John u heeft het helemaal verkeerd aangepakt. U verkwist uw tijd en geld met het zoeken naar de tijger. U moet het juist andersom zien. De tijger moet u zoeken. En wees niet bang u hoeft daarvoor niet in een boom te klimmen maar u kan gerust naast me op een kleedje zitten. Ik vraag u alleen wat sigaren en een fles palmboom jenever mee te nemen. U begrijpt dat een ontmoeting met de tijger enige uren vraagt.”
En zo begon na zonsondergang in het bos nabij Pelabuhan Ratu de tijger seance. De ‘Orang Pienter’ prevelde met regelmaat de nodige spreuken in een taal die John niet kon verstaan. Hij vertelde John dat hij de taal van de dieren als kind had geleerd. Beiden aan de sigaar en regelmatig hun glas met jenever vullende vergingen de uren. De jenever begon intussen op John in te werken. De momenten om in slaap te vallen volgden elkaar steeds sneller op. Uiteindelijk viel John languit op het meegebrachte kleed in diepe slaap. Niet lang daarna verscheen de tijger.
Ik kan me nog herinneren hoe John de volgende dag boos op zijn gemiste kans op kantoor kwam. Dat duurde niet lang want later op de dag kwamen er opnieuw twee mannen bij hem op bezoek. Ze hadden gehoord dat Meneer John op zoek was naar tijgers. Nu wat een toeval. Ze hadden het laatste half jaar hetzelfde gedaan en met succes. In Sukabumi niet ver van de plaats waar Hans had gezocht hadden ze een tijger bij daglicht waargenomen en foto’s gemaakt. John kwam wild enthousiast mijn kamer binnen. “Zie je dat ik toch gelijk heb. Ik heb de foto’s van de twee mannen gekocht.”
Een week later was ik in Jakarta en bezocht daar de Rangunan Dierentuin. Op een gegeven moment kwam ik aan bij de locatie waar tijgers buiten hun kooien rondliepen. Een volwassen tijger lag onder een bamboebosje te dutten. Wacht even dacht ik dat bamboebosje komt me bekend voor. Zou het niet hetzelfde bosje zijn op de tijgerfoto’s die Hans gekocht had? Ik had die dag mijn camera bij me en maakte foto’s. Terug in Bandung liet ik het filmrolletje ontwikkelen en liet de afgedrukte foto’s aan Hans zien. Die twee mannen hebben me voor de gek gehouden was de reactie van Hans.
Hunting Lodge
Nadat we de laatste resten oerwoud zijn gepasseerd stoppen we in Cikidang bij de enige jaren geleden geopende Hunting Lodge. De manager van het Ayam Goreng restaurant had ons daarop attent gemaakt. Hij gaat daar regelmatig motorcrossen.
De Lodge ligt tien kilometer van de hoofdweg tussen Cikidang en Cibadak. De eerste vijf kilometer weg is redelijk, daarna wordt hij een stuk slechter. Halverwege komen we bij een slagboom met een wachter. We zijn welkom en rijden nu het gebied van de Hunting Lodge binnen. De Lodge is eigenlijk maar een onderdeel van wat de ontginners van het gebied allemaal voor ogen hebben. Hun ambitieuze plan behelst de aanleg van teakbomen, doerian en dadelplantages. Vervolgens een golfbaan en een safaripark. Dan een internationale Shaolin vechtkunst school en de bouw van bungalows. Wie geld heeft mag daarin mee investeren. Je kan een bungalow kopen met de nodige vierkante meters land. Of je investeert in de aanleg van een aantal hectares teak, doerian en dadel plantage. Je hoeft daar verder niets voor te doen. Het beheer van je plantage wordt onder contract door anderen gedaan. Als de tijd rijp is, krijg je een deel van de opbrengst. Wil je niet 30 jaar wachten totdat je teakbomen klaar zijn voor de kap, stop dan je geld in een koeien boerderij. Die levert sneller een rendement op.
Blokhut architectuur
Als we het Hunting Lodge gebied binnen rijden zien we aan de kant van de weg bungalows in verschillende groottes staan met een blokhut architectuur, maar dan niet van hout maar van gepleisterd cement. Sommige blokhutten zijn al in gebruik genomen maar het merendeel staat nog leeg en lijdt aan gebrek aan onderhoud. We passeren vervolgens een groot leeg gebied waar het safari park en de golfbaan moeten komen. Uiteindelijk komen we bij de Lodge aan. De Lodge ziet er van buiten weinig aantrekkelijk uit en ook binnen er het er donker. Het restaurant is op de benedenverdieping en daarboven zijn kamers die verhuurd worden.
In lobby naast het restaurant staan opgezette herten en andere dieren. Er zijn ook foto’s van trotse jagers met het dier dat ze tijdens het jagen gedood hebben. De meeste zijn wilde zwijnen. Het ontgonnen gebied dat honderden hectares beslaat moet niet zo lang geleden nog oerbos geweest zijn. Daar is nu bijna niets meer van over. Zes tot acht meter tafelbladen van teakhout met een breedte van meer dan een meter en twintig centimeter dik van gevelde eeuwenoude bomen zijn daar de enige herinnering nog aan. Deze worden nu voor 20,000 Euro per stuk aangeboden.
Goede connecties
Dat dit allemaal heeft mogen gebeuren. Goede connecties hebben de ontwikkelaars zeker. We zien foto’s van de Hoofdeigenaar van de Lodge met de Gouverneur van West-Java, het Districtshoofd van Sukabumi, Leger Generaals en hoge Politieofficieren.
In het restaurant nemen we de brochure van de Lodge door. Een kleine cabine met een stuk grond kost 4,000 Euro. Bij villa’s staan prijzen van tegen de 100,000 Euro. De winst op je eigen teakplantage zegt de brochure bedraagt vierhonderd procent. Op een koeienstal is deze nog hoger. Het klinkt allemaal te mooi om waar te zijn.
Golfmeisjes
We verlaten de Lodge en besluiten om even voorbij Ciawi in het Clubhuis van de Rancamaya Golf Course te gaan lunchen. Als we de ingang van Rancamaya passeren krijgen we het gevoel Florida of Malibu binnen te rijden. We rijden over een brede straat met aan beide zijden prachtig aangelegde tuinen. Verspreid over het Rancamaya gebied staan grote Amerikaans aandoende villa’s en kleine straatjes met weekend woningen.
Door de regen is het nog niet druk op de golfbaan. Bij de golfkarretjes staan meisjes gekleed in een rode polo met lange mouwen, een strakke broek en een grote pet de golfers op te wachten. De Club trekt een gemengd gezelschap aan van Koreanen, Japanners, Amerikanen en Indonesiërs. Bij een bord met de namen van de Board of Directors zien we bekende personen staan van politici, zakenlui en advocaten. Vrienden van ons golven regelmatig in Rancamaya en ook in Jakarta. Graag zouden ze lid worden van de Pondok Indah Golf Club in Jakarta, maar dat kost als je wordt toegelaten 100,000 Euro. Voor een lidmaatschap van een jaar moet je 8,000 Euro betalen. Onze vriendin vertelde laatst dat ze door een vrouwelijke golfer met hoofddoek op haar vingers werd getikt vanwege haar te korte rok. Haar man had echter opgemerkt, dat in tegenstelling tot een paar jaar geleden er steeds minder mannelijke golf cabbies zijn. Ze zijn vervangen door beeldschone slanke meisjes in strakke broeken.
Tropische regen
Tegen vier vuur zien we donkere wolken aankomen. We rekenen af en rijden zo snel mogelijk naar de tolweg naar Jakarta. Halverwege Bogor en Jakarta barst er een zware tropische regenbuit uit. We hebben nauwelijks zicht op de weg en rijden bijna stapvoets. Gelukkig doet iedereen dat. Een half uur later houdt de regen op en begint de zon weer te schijnen. Tegen zes uur zijn we net voor het donker thuis.