Lange tijd werd president Suharto geprezen om de economische vooruitgang die hij boekte in Indonesie tijdens de eerste decennia van zijn ambtstermijn. De economische crisis in Zuidoost-Azie zorgde er echter voor dat de facade van zijn economische beleid niet langer kon worden opgehouden.
Ontwikkelingen na de economische crisis
Lange tijd leek er geen einde te komen aan de economische groei in Indonesie. Tussen 1970 en 1996 was er jaarlijks een gemiddelde stijging van het bruto nationaal produkt waar te nemen van iets meer dan 6 procent. Ook al verschilde de groei per jaar sterk, toch is er in al die jaren nooit sprake geweest van negatieve groei.
De financieel-economische crisis in Zuidoost-Azie maakte daar een abrupt einde aan die groei. In 1997 waren er maar een paar dagen nodig om Indonesie jaren terug te werpen in haar economische ontwikkeling. Mede doordat het financiele stelsel van het land zo zwak was werd Indonesie zo hard getroffen door de crisis. Doordat de crisis pas in de tweede helft van 1997 begon werd er in dat jaar nog een economische groei van 4,7 procent geregistreerd. Des te harder kwam de klap in 1998 aan, toen er voor het eerst in 28 jaar een negatieve groei van maar liefst 13,2 procent plaatsvond. Alleen de landbouw- en de openbare nutssector leden niet onder negatieve groei.
Alle andere sectoren hadden te kampen met een neerwaartse groei. De bouwsector kromp het sterkst met meer dan 40 procent. De sector financiele dienstverlening had te maken met een negatieve groei van bijna 27 procent. Ook het eerste kwartaal van 1999 was er nog sprake van een negatieve groei van 8 procent. Vanaf het tweede kwartaal was er sprake van een positieve trend waardoor in 1999 uiteindelijk nog een positieve groei van 0,22 procent kon worden geboekt. Het lijkt erop dat de crisis daarmee zijn ergste tijd heeft gehad.
Het zal echter nog vele moeizame jaren duren voordat er sprake kan zijn van een gezonde economische infrastructuur. Met name door de herstructurering van het bankwezen en de vele aanpassingen op institutioneel gebied zal dit proces veel tijd vergen. President Wahid moest daarnaast ook het hoofd bieden aan de sociale onrust in ondermeer Aceh, de Molukken en Papoea en de binnenlandse kritiek op zijn functioneren als staatshoofd.
Economische groei
In het jaar 2000 kon desondanks een economische groei van 4,8 procent worden gerealiseerd. In 2001 bedroeg de economische groei ruim 3,3 procent en in 2002 zelfs nog 3,66 procent, dit ondanks de desastreuse gevolgen voor het toerisme voor de bomaanslag in Bali in dat jaar. In 2003 groeide de economie in Indonesie met 4,1 procent ondanks de uitbraak van de longziekte SARS en het bombardement op het Mariott hotel in Jakarta.
Ook op andere gebieden lijkt de economie zich weer te herstellen. Zo is de inflatie lijkt de sterke stijging in 1998 weer naar een normaal niveau te zijn afgezakt. De gemiddelde stijging bedroeg in 1998 ruim 58 procent terwijl in de vijftien voorafgaande jaren was de inflatie jaarlijks gemiddeld alleen in 1993 boven de 10 procent uitgekomen. In 2002 was de inflatie naar 11,9 procent gestegen en voor 2003 zal die naar verwachting uitkomen op 6,6 procent. In 2004 zal de inflatie nog lichtjes zakken. De relatief snelle terugkeer naar het 'normale' inflatieniveau heeft ook de hoogte van de rente positief beinvloed. In 1998 behaalde de rente op de eenmaandscertificaten van Bank Indonesia een hoogte van boven de 35 procent.
De jaren daarop is het renteniveau weer gedaald maar het duurde nog tot het eerste kwartaal van 2000 voordat er weer een stijging in de investeringen plaatsvond. Aan het einde van 2003 was de rente tot een hoogte van zo'n 9 procent gezakt. Tot augustus 1997 werd de koers van de rupiah in min of meer vaste verhouding gekoppeld aan de US dollar. Door de internationale speculatie die kort daarop volgde is de koers van de rupiah vrij gelaten. In 1998 schommelde de koers van de rupiah tussen de 7.500 en 17.000 rupiah per US dollar.
Aan het eind van 1999 kwam de koers uit op 7.700 rupiah per US dollar, dit betekende een daling van 30 procent in vergelijking met de hoogte van de koers aan het begin van de crisis in 1997. In het tweede kwartaal van 2003 bereikte de koers een hoogte van 8.488 rupiah per US dollar. In 1999 vond er een sterke daling in de export plaats die werd overtroffen door een nog sterker afnemende import. De importen daalde in 1998 met maar liefst 31 procent en in 1999 met nog eens 11 procent. Het herstel van de import werd ingezet in het eerste kwartaal van 2000 met een toename van 17,6 procent ten opzichte van het eerste kwartaal van 1999. Ook de export zat weer in een stijgende lijn begin 2000.
In de eerste vier maanden steeg de export met ruim 35 procent ten opzichte van dezelfde periode in het jaar daarvoor. Als gevolg van de verslechterde wereldeconomie daalden ook de Indonesische handelscijfers in 2001. De totale invoer daalde van een CIF-waarde van 33,5 miljard US dollar in 2000 naar 30,8 miljard in 2001. Ook de totale uitvoer daalde van een FOB-waarde van 62,1 miljard dollar in 2000 naar 56,3 miljard in 2001. De bomaanslag in Bali in oktober 2002 had een negatieve invloed op de export maar niet op het volume en de waarde ervan.
In 2002 behaalde de export een niveau van 57.002,3 miljoen US dollar. In 2002 behaalde de import een niveau van 31.962,1 miljoen US dollar. In de jaren voorafgaand aan de crisis bereikten de buitenlandse investeringen hun hoogste niveau met bedragen van ruim 30 miljard US dollar per jaar. In 1998 daalde de waarde aan buitenlandse investeringen naar 13,5 miljard dollar door de crisis en politieke onrust.
In 1999 daalde het niveau verder en in 2000 was er weer een stijging te zien naar 15,4 miljard US dollar. In 2001 werden er 1300 buitenlandse investeringsprojecten in Indonesie goedgekeurd, met een totale waarde van ruim 9 miljard US dollar. In 2002 bedroeg de totale waarde van goedgekeurde buitenlandse investeringsprojecten 9,8 miljard US dollar. In 2003 werd voor een waarde van 13,2 miljard dollar aan buitenlandse investeringsprojecten goedgekeurd wat een stijging betekende van een kleine 35 procent vergeleken met het voorgaande jaar.
Economisch beleid
Midden jaren zestig begon Indonesie met het toepassen van economische langetermijnprogramma's die bekend zijn onder de naam Repelita (Rencana Pembangunan Lima Tahun). Het ging daarbij om een serie van economische ontwikkelingsprogramma's voor een periode van steeds vijf jaar. Na afloop van Repelita IV in maart 1999 werd het systeem vervangen door het 'Program Pembangunan Nasional' (Propenas), dat het beleid beschrijft voor een vijfjarenontwikkelingsstrategie van 2000 tot en met 2004.
De Repelitaprogramma's waren gericht op economische groei op de lange termijn en economische diversificatie, in combinatie met sociale ontwikkeling en politieke stabiliteit. Elk Repelitaplan ging gepaard met een onveranderlijk begrotingsbeleid gebaseerd op een jaarlijks sluitende begroting, terwijl het monetaire beleid werd gekenmerkt door een krapgeldpolitiek om de inflatie zo laag mogelijk te houden. De eerste Repelitaplannen richtten zich op de ontwikkeling van de landbouw, met als doel het verbeteren van de voedselsituatie. Geholpen door de omvangrijke opbrengsten uit de oliesector konden de doelstellingen uit de plannen grotendeels worden gerealiseerd, wat tot forse economische groei en tot een politiek stabiel klimaat leidde.
Nadat halverwege de jaren tachtig de oliecrisis toesloeg zag men in dat het land te afhankelijk van de oliesector was geworden. Het beleid werd dan ook meer gericht op diversificatie van de structuur van de economie. Vooral de export van andere producten dan olie en gas zouden een belangrijkere rol moeten krijgen in de toekomst. Bij dat streven paste ook een dereguleringsbeleid en het geleidelijk terugtrekken van de Indonesische overheid uit grote industriële projecten ten gunste van een grotere rol voor het particuliere bedrijfsleven.
De afhankelijkheid van de oliesector moest ook worden verminderd door het stimuleren van de industriële ontwikkeling van het land en vooral van industrieën met exportpotentieel. Hierdoor werd een alternatieve bron van buitenlandse deviezen gecreeerd enwerd er extra werkgelegenheid geschept.
De jaren negentig werden gekenmerkt door een sterke groei van de dienstverlenende sector. Zowel de handel als het transport, de financiële dienstverlening en het toerisme droegen bij aan deze groei, waardoor de Indonesische economie uiteindelijk een meer evenwichtige structuur heeft gekregen. De economische crisis van 1997 en 1998 heeft de economische ontwikkeling tijdelijk geremd, toch is er een tendens naar een relatief kleiner aandeel in de economie voor de landbouwsector, terwijl het aandeel van de industriesector en dienstensector relatief toeneemt.
Om de crisis tegen te gaan heeft de regering nieuwe prioriteiten gesteld. Ten eerste het ontwikkelen van de landbouw en agro-industriesector, waarbij het zwaartepunt ligt op de voedselvoorziening (rijst, maïs, soja). Ten tweede het handhaven van gezondheidszorg en onderwijs voor brede lagen van de bevolking, dus ook de armen. Daarnaast dienen arbeidsintensieve infrastructurele projecten te worden opgezet.
Als derde en laatste prioriteit dient het midden- en kleinbedrijf te worden gestimuleerd. Deze nieuwe prioriteiten hebben ertoe geleid dat de grote, prestigieuze infrastructurele projecten vrijwel geheel werden stilgelegd. Het beleid is er nu in eerste instantie op gericht de bestaande infrastructuur te onderhouden en te verbeteren.
Begrotingen & staatsschuld
In de jaren tachtig werd er in de Indonesische staatsbegrotingen gestreefd naar een beheersing van de uitgaven, terwijl tegelijkertijd een belangrijk deel van de overheidsinkomsten moest worden besteed aan economische ontwikkeling. Doordat men hierbij vertrouwde op buitenlandse hulp nam hierdoor de buitenlandse schuldenlast zeer sterk toe. Mede doordat de economische ontwikkeling in een opwaartse beweging was werd begin jaren negentig besloten om het beleid met betrekking tot de jaarlijks sluitende begroting losgelaten.
De begroting zou voortaan worden gebruikt in een anticyclisch beleid waarbij het streven was in de komende vijf jaar noch een netto overschot of tekort mocht ontstaan. Voor de jaren 1992/1993 1993/1994 zou dit leiden tot een groot begrotingstekort. Door de voorschotten uit de voorgaande jaren konden deze tekorten worden opgevangen. In deze periode en de jaren die daarop volgden begon de regering met het financieren van allerlei projecten die niet binnen de begroting pasten waardoor de stabiliteit die tot die tijd van de begroting uitging sterk verzwakte en daarmee ook de mogelijkheden aantastte die er waren om eventuele noodgevallen zelfstandig het hoofd te kunnen bieden.
In de jaren 2001 en 2002 bedroeg het begrotingstekort respectievelijk 3,7 en 2,5 procent van het BBP. In 2003 werd er een begrotingstekort verwacht van 1,3 procent, na de bomaanslag in Bali kwam het tekort echter uit op 1,9 procent oftewel 3,9 miljard US dollar.
De staatsschuld nam tussen maart 1998 en maart 2000 toe van 23 tot 95 procent van het nationaal product en bedroeg begin 2003 meer dan 70 miljard US dollar. Maar liefst veertig procent hiervan is buitenlandse schuld. Per jaar wordt er zo'n 9 a 10 miljard US dollar uitgegeven aan het betalen van schulden wat gelijk is aan 40 procent van de begrotingsuitgaven en 60 procent van de jaarlijkse belastingsopbrengsten.
Liberaliseren & herstructureren
Nadat de val van Suharto zijn er verschillende pogingen gedaan om het democratiseringsproces op weg te helpen, niet alleen op politiek gebied maar ook op economisch gebied. De economische puinhoop die Suharto had achtergelaten vroeg om een dringende aanpak. Belangrijke punten in het economische beleid zijn sindsdien het orde op zaken stellen in het financiele stelsel en de aanpak van de ergste excessen zoals de corruptie en het bevoordelen van bevriende groeperingen uit het Suhartotijdperk. Internationale verhoudingen met de donorlanden en financiele instellingen als het IMF en de Wereldbank spelen daarbij een belangrijke rol.
Onder de regeringen van Wahid en Sukarnoputri werd de liberalisering van de economie voortgezet. Dit houdt ondermeer in dat bepaalde bevoorrechte zakelijke groeperingen steeds meer hun privileges verliezen en er in het particuliere bedrijfsleven meer wordt gestreefd naar een klimaat van gezonde concurrentie. Het liberale klimaat voor het aantrekken van buitenlandse investeringen zal hoogstwaarschijnlijk onverminderd van kracht blijven.
Het buitenlandse handels- en kapitaalverkeer zal ondanks de tijdelijke beperkingen op dit gebied op niet al te lange termijn verder worden geliberaliseerd dankzij de continue druk van het IMF en de WTO. Met name de herstructurering en privatisering van het bankwezen en de staatsondermingen vormt daarbij een van de hoofdprioriteiten. In 2002 is het ministerie van Staatsbedrijven begonnen met de privatisering van 25 staatsondernemingen. Met deze activiteiten verwacht de overheid zo'n 850 miljoen dollar te kunnen vrijmaken en bovendien de effeciency en productiviteit van deze bedrijven te verbeteren.